Kwaliteitsindicator
Spikes
Over het algemeen heeft een object geen uitstulping (spike). Dergelijke spikes corresponderen vaak niet met de werkelijke situatie. Dit wijst mogelijk op een (geometrische) fout in de BGT-registratie.
Wanneer heeft een object een spike? In de BGT gegevenscatalogus worden geen eisen gesteld aan uitstulpingen. Een spike is in deze indicator gedefinieerd als een uitstulping met een maximale breedte van 15 cm en een minimale lengte van 2 meter. Een ander principe is dat het toegestaan is om in de BGT objecten nauwkeuriger te registreren. Spikes mogen dus voorkomen, maar veelal zijn ze ontstaan in de opbouwfase doordat er in een object een punt niet is meegenomen. Automatische vorming maakt dan een spike aan, want het object moet aansluiten op een ander object.
Wat wordt er gerapporteerd?
Er worden objecten gerapporteerd die een uitstulping hebben met een maximale breedte van 15 cm en een minimale lengte van 2 meter. Deze uitstulpingen zijn in principe niet aannemelijk.
Hoe kan het resultaat gecorrigeerd worden?
Het resultaat kan op twee manieren worden gecorrigeerd;
- Een spike die in de werkelijkheid eigenlijk niet bestaat kan veelal worden opgelost door een extra punt(en) toe te voegen waardoor het object of een naastliggend object net iets groter of kleiner wordt en toch vlakdekkend blijft.
- Het zijn spikes waarvan de verwachting is dat deze objecten mogelijk niet juist zijn. Toch kunnen bronhouders redenen hebben om een object op deze wijze te registreren. Daarom kunnen bronhouders deze signalen, na controle, als uitzonderingen aangeven.
Hoe kan het resultaat worden voorkomen?
Het resultaat kan worden voorkomen door nieuw ingewonnen objecten handmatig aan te sluiten op de bestaande objecten in de registratie. Bij een meer geautomatiseerde verwerking zal er een goede controle op nieuwe spikes moeten worden uitgevoerd.